‘Dat politiek steeds meer beeldvorming is, lijkt me achterhaald”, zei een spindoctor van de VVD in 2015 in NRC tegen politiek journalist Tom-Jan Meeus. „Politiek is alleen nog maar beeldvorming.”
Je zou dus denken dat politici het juist willen: dat we vooral naar hen kijken.
Maar die ene keer dat ik op Prinsjesdag in de Ridderzaal op het balkon zat met een verrekijker, kreeg ik ongeruste appjes van Kamerleden. „Wat zit jij te dóén?”
Je mag kijken, maar dan wel naar het beeld dat zíj van zichzelf willen laten zien.
Iemand als Nicolas Sarkozy speelde ermee, als president van Frankrijk. Op reis in China wees hij een keer in de lucht. Dan kijken anderen vanzelf óók in de lucht. Om hem heen deed iedereen dat. Maar er was niets te zien.
Philippe Ridet, journalist van Le Monde, schreef er in 2008 over in zijn boek Le Président et Moi. Sarkozy dacht dat de fotografen een plaatje nodig hadden. En reken maar dat je eruit ziet als een leider: als jíj wijst – de weg vooruit? – en iedereen wil weten wat er te zien is. Ridet volgde Sarkozy al sinds 1995.
En dat helpt: heel lang en heel veel kijken.
In 2017 zat ik in de Ridderzaal met die verrekijker omdat ik een verhaal maakte over koning Willem-Alexander. Ik was een jaar lang bij werkbezoeken, ik ging mee op staatsbezoek. Wie ook graag wees als er fotografen in de buurt waren, zag ik daar, was Máxima. Niet in de lucht. Wel naar dingen die haar opvielen. Ze kon ook iets anders doen: een laatje opentrekken, iets vastpakken. Je kon zien dat zij wist dat fotografen zo’n beweging interessant vonden. Het leverde mooier beeld op dan iemand die vooral stond. Zoals de koning.
Bij hem wilde ik graag heel precies nagaan welk effect camera’s hadden op zijn zichtbare ongemak. En ik zag soms hoe Máxima hem probeerde te helpen als hij niet goed uit zijn woorden kwam. Ze onderbrak hem, vulde hem aan. Hij leek dat helemaal niet vervelend te vinden.
Met alléén zulke observaties maak je nog geen verhaal waardoor je iets nieuws toevoegt aan wat mensen al weten over een publiek figuur als de koning of een politicus. Je moet over zo’n hoofdpersoon in je verhaal ook praten met mensen die hem goed kennen of die veel weten over de functie die zo’n figuur heeft, je moet veel lezen.
Met wat je weet én wat je ziet is de kans op zo’n nieuw of ander verhaal wel veel groter. Dat is wat de Amerikaanse journalist Mark Leibovich, van het New York Times Magazine, schreef in zijn boek Citizens of the Green Room, een verzameling profielen van publieke figuren. Zijn boodschap was: kijk vooral als de maskers van de afdeling communicatie even af zijn. Als iemand geïrriteerd is, uit zijn doen raakt door een gesprek op straat, grappen maakt waar niemand om lacht, in een competitie terechtkomt en verliest. Of juist wint.
Wat je dán ziet, wat zegt dat over iemand?
Maar het kan ook belangrijk zijn om goed te kijken als de afdeling communicatie heeft bedacht wat we moeten zien.
Bij Ruttes eerste bezoek aan de Amerikaanse president Donald Trump stonden de Nederlandse journalisten van een afstand te kijken naar het handen schudden. Trump had andere regeringsleiders al een paar keer hard naar zich toegetrokken, waardoor ze soms bijna hun evenwicht even kwijt raakten. De Franse president Emmanuel Macron had Trump hoog bij zijn bovenarm vastgepakt, heel stevig, en dat werkte. Maar iedereen zag dat hij moeite stond te doen.
Rutte pakte Trump ook bij zijn bovenarm en ook heel stevig, maar net wat lager. Er was overduidelijk op geoefend, het zag er wel natuurlijker uit, bijna vriendschappelijk.
Bij zijn tweede bezoek aan Trump, een jaar later, was Rutte zichtbaar meer op zijn gemak. Hij liet Trump, met uitgestoken hand, zelfs even wachten. Rutte wilde eerst nog zijn jasje dichtknopen.
Hij pakte Trump daarna opnieuw stevig vast, maar wel minder stevig dan een jaar eerder en minder lang. In het politieke machtsspel telt het allemaal mee.
De afgelopen jaren heb ik me vaak aangemeld voor de zogenoemde ‘beeldmomenten’ in officiële programma’s van de koning en van Rutte, die zijn bedoeld voor fotografen en cameramensen. Eerst moest ik nog uitleggen aan de woordvoerders dat ik daar ook bij wilde zijn, maar al snel niet meer. „O ja, jij komt kijken.” En, als het bij Rutte was: „Wil je daarna nog iets aan hem vragen?”
Maar dan bedoelden ze nooit het soort vragen dat ik had na een middag kijken of na heel veel middagen kijken. Ze rekenden op vragen over het programma zelf.
Ik wilde graag weten waarom Rutte het zo belangrijk vond om na zo’n bezoek ook alle stagiairs uit een bedrijf op de groepsfoto te hebben. Of waarom hij niet, zoals de bedoeling was, met een haarnetje op zijn hoofd was komen kijken bij de productie van wasdoekjes voor de zorg.
En waarom mochten journalisten er wel bij zijn als hij naar scholen en bedrijven ging, maar niet als hij een gesprek had met medewerkers van de IND?
Dat speelde dus kennelijk een rol in zijn beeldvorming. Was immigratie een te ingewikkeld onderwerp voor een VVD-premier?
Van schrijvende journalisten verwachten politici in Den Haag dat die vooral willen weten wat zij te zeggen hebben. Na de Troonrede kun je buiten de Ridderzaal horen welke boodschap ze van te voren hebben geoefend als reactie op het verhaal van het kabinet.
Als journalist heb je vaak weinig aan zo’n voorgekookt verhaal. Je moet natuurlijk wel opletten als politici zeggen hoe hoog de CO2-belasting moet worden of wat hun plannen zijn met Nederland als hun partij heel groot wordt. Maar dat zeggen ze meestal niet. Het lijkt ze vooral te gaan om het gevoel dat hun kiezers moeten krijgen bij hun boodschap.
Het moet passen in hun beeldvorming.
Fotografen en cameramensen doen niet anders dan kijken. Dat is hun vak. Maar kijken is voor ons, schrijvende journalisten, misschien wel net zo belangrijk.